Duits

Uitgebreide synoniemen voor Zucht in het Duits

Zucht:

Zucht [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Zucht
    der Anbau; die Zucht
    • Anbau [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Zucht [die ~] zelfstandig naamwoord
  2. die Zucht
    die Ordnung; die Disziplin; die Zucht; die Anordnung; der Vorschrift; die Fügung; die Verordnung; die Regel; die Bestimmung; die Unterwerfung; die Verfügung
  3. die Zucht
    die Fortpflanzung; die Fock; die Viehzucht; die Züchterei; die Zucht; der Umbau; die Nachbildung; Gezücht; die Heranziehung; die Wiedergabe; Umbauten; Züchten
  4. die Zucht
    Züchten; die Zucht; die Züchtung; die Fortpflanzung
  5. die Zucht
    die Zucht; die Brut; Gezücht
    • Zucht [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Brut [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Gezücht [das ~] zelfstandig naamwoord
  6. die Zucht
    der Anbau; die Fortpflanzung; Züchten; die Züchtung; der Anbauten; Anbauen; die Zucht; Züchte
    • Anbau [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Fortpflanzung [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Züchten [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Züchtung [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Anbauten [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Anbauen [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Zucht [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Züchte [das ~] zelfstandig naamwoord

Alternatieve synoniemen voor "Zucht":


Verwante synoniemen voor Zucht