Duits

Uitgebreide synoniemen voor Knochen in het Duits

Knochen:

Knochen [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Knochen
    der Knochen; die Gebeine; die Verlängerung einer Ecke
  2. der Knochen
    die Gebeine; der Knochen
    • Gebeine [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Knochen [der ~] zelfstandig naamwoord
  3. der Knochen
    der Knochen
    • Knochen [der ~] zelfstandig naamwoord

Knochen [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Knochen
    die Knochen; Skelett; die Gebeine; der Knochenbau; Gerüst; Gerippe
    • Knochen [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Skelett [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Gebeine [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Knochenbau [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Gerüst [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Gerippe [das ~] zelfstandig naamwoord

Alternatieve synoniemen voor "Knochen":


Verwante synoniemen voor Knochen