Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
- address:
-
Wiktionary:
- address → rede, adres
- address → adresseren, wenden
- address → aanspreken, adres, aanbinden, aanvangen, beginnen, stoten op, zich stoten aan, aankaarten, aansnijden, aan land gaan, landen, aanlanden, aanklampen, toespreken, enteren, aanhaken, vasthaken, aan komen lopen, aanpakken, beginnen met, toetreden, aan wal komen, bedrevenheid, handigheid, vaardigheid, vlugheid, slag, doen toekomen, sturen, opsturen, zenden, opzenden, verzenden, adresseren, spraak, spreken, oratie, redevoering, rede, speech, vertoog, interpelleren, behandelen, onderhandelen, bewerken
-
Gebruikers suggesties voor address:
- adresgegevens
Engels
Uitgebreide vertaling voor address (Engels) in het Nederlands
address:
-
the address (addressing)
-
the address (place of residence; residence; domicile; habitat; dwelling place; home)
de woonplaats -
the address (speech)
-
the address (e-mail address; internet e-mail address; email address)
– A string that identifies a user so that the user can receive Internet email. An e-mail address on the Internet typically consists of an account name, followed by the @ (at) symbol, a host name, and a domain name. 1 -
the address
– A unique identifier that identifies a network node to other nodes on the network. 1 -
the address
– A number specifying a location in memory where data is stored. 1
-
to address (put on an address)
-
to address (refer to; direct)
-
to address (come up to; accost)
– speak to someone 2 -
to address
– To reference a particular storage location. 1
Conjugations for address:
present
- address
- address
- address
- address
- address
- address
simple past
- addressed
- addressed
- addressed
- addressed
- addressed
- addressed
present perfect
- have addressed
- have addressed
- has addressed
- have addressed
- have addressed
- have addressed
past continuous
- was addressing
- were addressing
- was addressing
- were addressing
- were addressing
- were addressing
future
- shall address
- will address
- will address
- shall address
- will address
- will address
continuous present
- am addressing
- are addressing
- is addressing
- are addressing
- are addressing
- are addressing
subjunctive
- be addressed
- be addressed
- be addressed
- be addressed
- be addressed
- be addressed
diverse
- address!
- let's address!
- addressed
- addressing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor address:
Verwante woorden van "address":
Synoniemen voor "address":
Verwante definities voor "address":
Wiktionary: address
address
address
Cross Translation:
noun
-
aanduiding van de plaats waar iemand woont of iets is gevestigd
-
een formele toespraak
-
Iets toezenden
-
zich tot een instantie wenden
Cross Translation: